Journalisten en woordvoerders mogen wel wat meer van elkaar houden

In hun relatie overheerst het afstoten, en dat is helemaal niet nodig.

Een woordvoerder in actie.
Microgen, 123RF

Door Erik Visser

Aantrekken en afstoten. In de liefde is dit spel tot kunst verheven. Daar hoort het erbij en kan het heel leuk zijn. Of niet. Dan is het foute boel. In de relatie tussen woordvoerders en journalisten overheerst het afstoten. Dat blijkt uit het Grote Journalistenonderzoek en het Grote Woordvoerdersonderzoek van congresbureau Corner-Stone, waarvan de resultaten onlangs naar buiten kwamen. Waar journalisten zich storen aan traag en ontwijkend gedrag van woordvoerders, raken die op hun beurt geïrriteerd als verslaggevers zonder hoor- en wederhoor onzorgvuldige artikeln scehrijven.

Wil en dank

De journalist en de woordvoerder, een symbiose tegen wil en dank. Het werk drijft hen in elkaars armen, maar een omhelzing zit er niet in. Als ze het over elkaars functioneren hebben, is het nooit goed of deugt het niet. Op Villamedia, de website over journalistiek, staan de belangrijkste ergernissen over en weer netjes samengevat. Opvallende dissonant: beide beroepsgroepen zien dat het imago van journalisten de laatste jaren verslechtert. Journalisten vragen zich bovendien af hoe dit vertrouwen is terug te winnen.

Meer vertrouwen

Zou iets meer vertrouwen in de woordvoerder wellicht helpend zijn? Dat is helemaal niet zo’n verkeerde houding. Door de bank genomen hebben woordvoerders het professionele niveau om te beseffen dat een journalist met een kluitje in het riet sturen of om de tuin leiden, zich uiteindelijk als een boemerang tegen hem of haar zal keren.

Journalisten zijn zich daarvan niet altijd even goed bewust, maar vaak staan anderen  dan communicatieprofessionals (lees: juristen) meer openheid in de weg. Begrip voor en erkenning van het belang van journalistiek is bij de woordvoerder doorgaans het sterkst ontwikkeld binnen een organisatie. En daarmee is hij of zij ook de beste ingang voor een journalist.

Nooit inzage, stoer hoor

Tien procent van de journalisten geeft ‘nooit’ vóór publicatie inzage in de tekst, zo komt uit het Grote Journalistenonderzoek 2018 naar voren. Stoer hoor! Maar wat is er eigenlijk op tegen als een artikel vooraf (deels) op feitelijke informatie wordt gecheckt? Het is toch juist in het belang van een journalist dat de berichtgeving in elk geval feitelijk zoveel mogelijk klopt? En is het niet handig dat, als de woordvoerder beweert dat de vermelde feiten niet kloppen, hij of zij dan ook moet aantonen dat dit daadwerkelijk zo is? Wie weet liggen er voor de fact check-redacties van de Volkskrant en het NRC nog rustige tijden in het verschiet.

journalistieke filter

Over feiten gesproken. Zes van de tien journalisten constateren dat feiten voor het publiek steeds minder van belang zijn. Dus? Doen de feiten er dan ook minder toe? Gelukkig blijkt dat niet het geval. Hoewel weinig journalisten een rol voor zichzelf zien weggelegd als factchecker, is 97% wel overtuigd van de noodzaak dat feiten te allen tijde gecheckt moeten worden.

Woordvoerders doen er verstandig aan zich te onthouden van stereotypen in hun oordeelsvorming over journalisten. Tel je zegeningen bij de keuze van de kanalen waarlangs je wilt communiceren. Weeg daarbij mee dat de overgrote meerderheid (89%) van de journalisten vindt dat hoor en wederhoor verplicht is en (84%) dat off-the-record-afspraken moeten worden gerespecteerd. De journalistieke filter is zo slecht nog niet, zeker afgezet tegen het domein van de laagdrempelige social media waar het vrije en het feitenvrije woord helaas soms zo hopeloos in elkaar verstrikt raken.

Erik Visser is managing partner/senior adviseur bij Van Luyken Communicatie Adviseurs

 

 

 

 

Plaats als eerste een reactie

Ook een reactie plaatsen? Word lid van Adformatie!

Word lid van Adformatie → Login →
Advertentie