Premium

5 ergerlijke soorten kantoortaal, en wat 'communicatie' ermee moet

Jeukwoorden en jargon zijn niet alleen irritant, maar ook erg schadelijk

[Door Harrie van Rooij]

Wie gruwt er niet van teksten als ‘iemand moet hier een plasje over doen’. Je opwinden over zulke jeukwoorden is heerlijk. NRC-columniste Japke d. Bouma schreef er een heel boek over, met de titel ‘Uitrollen is het nieuwe doorpakken’. En wie even googelt vindt een variëteit aan bullshit-bingo&;s, artikelen en blogs over de grootste taalergernissen op het werk. Tegelijk is kantoortaal onuitroeibaar. Onder degenen die zich eraan ergeren moeten er velen zijn die zich er ook dagelijks schuldig aan maken.

Pijn aan je oren

Ergernis over jeuktaal is interessant. Hoe komt het eigenlijk dat we ons zo storen aan taalmisbruik op de werkvloer? En is kantoortaal – behalve dat het pijn doet aan je oren – schadelijk? En als dat zo is, ligt er dan voor communicatieprofessionals een uitdaging?

Voordat we deze vragen kunnen beantwoorden, moeten we eerst meer weten over de aard van de ergernissen. Op basis van een beknopte analyse van enkele tientallen honende blogs, columns en bullshit-bingo’s stelde ik een lijst samen van verschillende bronnen van ergernis.

1. Ingewikkelde en lege taal

Kantoorjargon is volgens velen nodeloos ingewikkeld en omslachtig. Wat bedoelt iemand in hemelsnaam als hij zegt dat hij ‘de kpi’s aan de visie wil toetsen’? Praat toch alsjeblieft gewoon.Kantoorkletsers doen niet alleen moeilijk, ze maken zich ook schuldig aan ledigheid. Bla bla die nergens over gaat. Of weet u wat iemand bedoelt als hij zegt dat hij de processen gaat rationaliseren?

Totaal ondoorgrondelijk

Logisch dat je je ergert. Hoewel... Dat taal lastig te volgen en wollig is, hoeft nog niet te betekenen dat je er jeuk van krijgt. Ook skatejongeren of bijvoorbeeld deelnemers aan Boer zoekt Vrouw spreken een taal die soms totaal ondoorgrondelijk is. Maar die vinden we folkloristisch of aandoenlijk, niet irritant.
Waarom is managementtaal dat dan wel? Vermoedelijk is het de geur van dikdoenerij die je maag doet samentrekken. IJdelheid en ledigheid, dat haten we in Nederland.

2. Savannetaal

Veel taalergernissen gaan over woorden die een werkelijkheid suggereren die nogal ver verwijderd is van de kantoorwereld. Je moet er niet aan denken dat je baas zijn plan écht tegen je aan komt houden. Of erger nog: dat iemand er een plasje over doet of erop begint te schieten. Dat zou me een kliederboel geven.
Metaforen op kantoor zijn opvallend vaak ontleend aan de natuur. Alsof je op de savanne of in de jungle leeft waar de rauwe wetten van de biotoop heersen. Daar vindt kruisbestuiving plaats maar ook landjepik. Ook metaforen uit sport en oorlog passen goed bij een heroïsche wereld van survival of the fittest. De neuzen moeten dezelfde kant op als we aan de bal willen blijven.

Afbranden en optuigen

Ergernis van taalliefhebbers over savannetaal lijkt toch een beetje overdreven. Gun iedereen zijn of haar imaginaire savanne waar je de hele tijd dingen afbrandt en optuigt! Want in werkelijkheid is de natuur ver te zoeken. Waarschijnlijk zit daar de pijn. We weten heel goed dat we geen biologische wezens in een natuurlijke habitat zijn, maar kantoortijgers. En wie wil er nu leven in een papieren wereld van vergaderingen, agenda’s en memo’s? Gelukkig kunnen we deze pseudorealiteit een beetje compenseren met woorden die een wildernis voorwenden.
Tegelijk komen al die natuurassociaties gewoon iets te dichtbij. De gedachte aan biologische uitspattingen op kantoor bezorgen je rillingen. Of een lachstuip: de hilarische serie Toren C maakt van de kantoortuin daadwerkelijk een soort biotoop.

3. Vermommunicatie

We moeten een krimp realiseren, de processen stroomlijnen. En ja, daarbij zullen we afscheid moeten nemen van onderdelen die niet vitaal zijn voor de organisatie.

Hoeveel kantoorsynoniemen zouden er bestaan voor ‘mensen ontslaan’? Veel kantoorergernissen gaan over verhullende taal: woorden waarvan iedereen weet dat ze onheil betekenen maar die klinken alsof de champagne open kan.
Zulke woorden vindt iedereen vervelend. Vaak worden ze geassocieerd met managers.

Maar vermommunicatie (vrij naar Van Kooten en De Bie) komt overal voor. Iedereen probeert moeilijke boodschappen een beetje omfloerst te bezorgen. Waarom vinden we het op kantoor dan zo erg? Dat zal wel met macht te maken hebben. Om toch maar weer even naar de savanne terug te keren: als de leiders die de kudde de juiste kant op moeten sturen met twee tongen gaan spreken, is dat reden voor alarm.

4. Nuttigheidstaal

Iedereen weet dat de kantoorwerkelijkheid zich vaak lastig naar je hand laat zetten. Besluitvorming verloopt grillig, collega’s doen moeilijk, procedures duren maar voort en emoties zijn complex.
Dat is heel anders dan in bijvoorbeeld een werkplaats of een keuken, waar je gewoon dingen maakt. Kantoormensen, vooral managers, proberen de fluïde werkelijkheid graag te vangen in een nuttigheidstaal waarin alles grijpbaar en instrumenteel is. In die taal gaat het over dingen, plaatsen en instrumenten. Ook als die helemaal niet bestaan. Heb je wel eens een ‘stuk betrokkenheid’ in je handen gehad? Heb je wel eens iemand ‘in zijn kracht’ zien staan?

Een klap geven

Op kantoor kan het wel. Je praat niet met mensen, je hebt bila’s. Je overtuigt mensen niet, je regelt dat ze ‘een klap geven’ op je voorstel. Wat je niet kunt vastpakken is onbehaaglijk. Zoiets als creativiteit bijvoorbeeld. Liever spreken we van ‘innovatie’; dat klinkt toch wat maakbaarder. Zeker als je het op een ‘innovatieplatform’ kunt laten produceren.

Zo geef je ‘handen en voeten’ aan abstracte ideeën en menselijke gevoelens. Metaforen komen hier vaak uit de wereld van ruimtelijke ordening of de bouw. Logisch, want de wereld van de ruimte is veel geschikter voor maaktaal dan de wereld van de tijd. Als er íets ongrijpbaar is, is het de tijd. Daarom heb je het niet over ‘de toekomst’ maar zet je een ‘stip op de horizon’. Je slaat wat piketpaaltjes en maakt een roadmap. Iets nieuws leren wordt een ‘verandering’ of ‘proces’.

Voetbaltrainer

Ook hier geldt weer: dit is allemaal niet voorbehouden aan kantoormensen. Het is gewoon een manier om met taal de werkelijkheid een beetje hanteerbaar te houden. Als een voetbaltrainer zegt dat hij een ‘stuk beleving’ mist, vinden we dat nog vermakelijk. Als echter een manager de complexe werkelijkheid in hapklare brokken verdeelt om deze vervolgens naar hartenlust opnieuw te rangschikken, gaan alle nekharen rechtop staan. Want wie handig is met maaktaal kan situaties zo weergeven dat zijn of haar keuzes logisch lijken. Een bekende techniek is bijvoorbeeld om met neutrale zelfstandig naamwoorden je beslissingen het karakter van een natuurlijk feit te geven. ‘Veertien mensen ontslaan’ is een keuze, een ‘krimpdoelstelling’ is echter een objectief gegeven.

5. Potjestaal

Op kantoor ruik je altijd de muffe geur van potjestaal. Uitdrukkingen die veel te vaak hergebruikt worden. Vooral uitgekauwde beeldspraken wekken irritatie. Een metafoor kan dingen in een nieuw licht plaatsen, of een gevoel verwoorden dat iedereen herkent. Als een antropoloog het vergadergedrag van kantoorbewoners beschrijft als ‘zwaluwstaarten’ vinden we dat schitterend. Voor een paar keer dan. Eenmaal cliché geworden, plakt de metafoor als kauwgom aan je schoen.

Waarom is potjestaal vervelend? Misschien omdat je vader vroeger ook eindeloos dezelfde zegswijzen herhaalde. Misschien ook omdat we wel aanvoelen dat waar constant hetzelfde vocabulaire wordt rondgepompt, moeilijk nieuwe gedachten kunnen ontstaan. Je houdt je hart vast als op het innovatieplatform dezelfde taal wordt gesproken als in de alledaagse vergaderingen.

Lekker foeteren

Nu we iets meer weten over de ergernissen, blijft de vraag of we ons terecht kwaad maken. Winden we ons op over iets dat echt schadelijk is? Of is het gewoon lekker om af en toe te foeteren op jeuktaal?
Voor een deel lijkt de schade mee te vallen. Clichétaal en jargon zijn onvermijdelijk in omgevingen waar veel wordt gesproken en geschreven. Erover klagen is nuttig. De bekende historicus Herman Pleij zou het lachen om managementtaal vermoedelijk duiden als een oerhollandse manier om te dealen met machtsverhoudingen die we ongemakkelijk vinden. Bullshit-bingo’s en grappen over managers zijn onderdeel van een carnavaleske traditie waarbij ondergeschikten hun bazen vrijuit mogen bespotten. Satire zorgt voor ontlading en houdt die verwaande managers met beide benen op de grond.

Framing

Aan de andere kant zijn er misschien toch enkele redenen om kritiek op kantoortaal ernstig te nemen. Volgens heel wat taalwetenschappers en filosofen bestaat ‘de werkelijkheid’ niet ergens los van onze woorden. We krijgen er toegang toe en geven er vorm aan terwijl we onze zinnen kiezen, kneden en vouwen. Theorieën over framing laten zien hoe mensen met taal – bewust en onbewust – situaties zo voorstellen dat deze aansluit bij de oplossingen en doelen die ze hebben. Hoe we praten over de werkelijkheid is vervolgens van invloed op mogelijkheden die we (niet) zien, opvattingen die we koesteren en bijvoorbeeld de mate waarin we veranderingen kunnen verwezenlijken.

Tegen deze achtergrond maakt het wel degelijk uit als een organisatie een combinatie van maaktaal en potjestaal hanteert waarin alles wordt uitgedrukt met een beperkte set populaire uitdrukkingsvormen. Een manager die ‘nieuwe wegen wil inslaan’ formuleert in zo’n setting al gauw een paradoxale boodschap.

Verarming

Sommige sociologen maken zich in dit verband zorgen over de verarming van taal door een toenemend gebruik van abstracte woorden. Door woorden te gebruiken die tegelijk alles en niets betekenen (plastic woorden, zie kader), houden managers en bestuurders grip op een ingewikkelde werkelijkheid. Maar hierdoor verdwijnen essentiële betekenissen uit het gesprek.

Behalve standaardwoorden kunnen ook kant-en-klare betekenissen in de taal van het kantoor sluipen. Niet alleen zegswijzen en uitdrukkingen, hele opvattingen en ideeën kunnen zich nestelen in de manier waarop kantoormensen met elkaar praten. Volgens Ford e.a. (2001) kan bijvoorbeeld weerstand tegen veranderingen deel uitmaken van de ‘achtergrondtaal’ van de organisatie.

Collectieve betekenisgrond

Misschien ken je wel organisaties waarin vaak zinnen te horen zijn als ‘dat lukt hier toch nooit’ of ‘daar zijn we nu eenmaal niet goed in’. We zijn gewend zulke oordelen op te vatten als individuele oordelen over het hier en nu. Volgens Ford spelen op de achtergrond echter altijd vroegere ervaringen van succes en falen een rol. Die hebben op een bepaalde manier betekenis gekregen in gesprekken tussen mensen. Tijdens al deze gesprekken is een soort collectieve betekenisgrond ontstaan die zich uit in een dominant patroon van spreken over verandering. Cynisch bijvoorbeeld: ‘Geloof je echt dat het deze keer wél gaat werken?’ Of juist zelfgenoegzaam: ‘Het heeft altijd prima gewerkt zoals we het deden.’ Als je in een dergelijke setting iets wilt veranderen, heeft het weinig zin om mensen te overtuigen met argumenten en feiten. Die zullen op dezelfde manier als vroeger betekenis krijgen.

Nieuwe taal uitrollen

Ofte wel: als de diagnose luidt dat taal gewenste veranderingen in de weg zit, dan moet je anders leren spreken. Maar hoe dan? Nieuwe taal kun je niet ‘uitrollen’ of ‘implementeren’. Wel kun je werken aan bewustwording en geleidelijke verandering van spreekgewoonten.

Volgens Ford kunnen in een organisatie ‘afsluitende’ gesprekken een belangrijke rol spelen. Dat zijn gesprekken waarin deelnemers vanuit een metaperspectief terugkijken op de manier waarop ze in vroegere situaties hebben gereageerd op veranderingen, maar ook op de manier waarop ze erover hebben gesproken. Door historisch gegroeide praatgewoonten expliciet te maken ontstaat ruimte voor nieuwe taal en nieuwe betekenissen.

Wereldbeelden en recepturen

Misschien is ergernis over kantoortaal behalve een vrolijke nationale sport wel degelijk ook een serieuze zaak. Terwijl we praten en schrijven nemen we in onze taal allerlei wereldbeelden, recepturen en voorstellingen mee. Het kan een nuttige oefening zijn om ze bloot te leggen.

Is het de taak van de communicatieprofessional om de taal van de organisatie te veranderen? Vast niet helemaal. Maar dromen mag altijd. Zou de rol van taalsatiricus de communicatieprofessional niet prima passen? De aimabele klier die de spraakgebruiken – en de spraakgebreken – van de organisatie af en toe eens op de korrel neemt. En die in een eigen frisse taal de paradoxen en beperkingen van de organisatietaal zichtbaar maakt.

Ik wed dat de kantoortuin ervan zou opbloeien.

Harrie van Rooij is communicatieadviseur en filosoof. Hij werkt als beleidsadviseur, trainer en onderzoeker op het gebied van overheidscommunicatie.

Bronnen die voor dit artikel zijn geraadpleegd:
J.M. van der Laan, Plastic words: words without meaning, 2001.
J.D. Ford, L.W. Ford & R.T. McNamara.
Resistance and the background conversations of change.

premium

Word lid van Adformatie

Om dit artikel te kunnen lezen, moet je lid zijn van Adformatie. 15.000 vakgenoten gingen jou al voor! Meld je ook aan met een persoonlijk of teamabonnement.

Ja, ik wil een persoonlijk abonnement Ja, ik wil een teamabonnement
Advertentie