[door Rocco Mooij en Jasper Mulder]
Het was een van de opmerkelijkste communicatieacties van het jaar, het Twitter-spreekuur van de AIVD. Bij de presentatie van het jaarverslag kon de geheime dienst op de hashtag #halloAIVD een uur lang worden bevraagd in 140 tekens. De sessie werd al snel gedomineerd door grappenmakers en ontwikkelde zich tot een hilarisch vraag-antwoordspel:
@kingsopa Hoeveel vingers steek ik nu op!?
@AIVD Als het maar niet alleen maar de middelste vinger is.
@EvertOostdam Dit is mijn pincode **** ?
@AIVD Bij ons is je geheim veilig.
@wollongong71 Welk eindcijfer moet ik kiezen voor komende staatsloterij?
@AIVD Wij doen altijd 007.
Ondanks de lol tijdens de sessie en de humor waarmee de AIVD de vragen pareerde, was er de vraag of dit allemaal zin had. Veel vragen over het jaarverslag waren er niet. Toch is Inge Oevering, senior woordvoerder van de AIVD, tevreden. Het aantal volgers groeide van 4.000 naar 6.000, een stijging die zich nog doorzet, en het spreekuur diende een hoger doel, zegt ze. Er kwamen ook serieuze vragen aan bod, en de AIVD kon laten zien dat het in zijn communicatie meer open wil zijn. Daar ging het vooral om. Oevering: ‘Ons nieuwe jaarverslag was de aanleiding, het achterliggende doel was om het publiek aan onze aanwezigheid op Twitter te laten wennen. Als we vanuit het niets online de interactie zouden aangaan met mensen, zouden die enorm kunnen schrikken. Via het Twitter-spreekuur konden we laten zien dat we benaderbaar zijn. Dat is een effect op de langere termijn dat belangrijk voor ons is.’
Fantaseren
De nieuwe openheid van de AIVD is zo heel nieuw niet meer. Met de komst van een nieuwe directeur in 2011 koos de AIVD voor een transparanter communicatiebeleid. Han Rouw, hoofd communicatie: ‘Toen is gezegd: we zijn open waar het kan en gesloten als het moet.’ Rob Bertholee, hoofd van de AIVD, verwoordde het bij zijn aantreden zo: ‘We hebben er als dienst last van dat we niet altijd alles kunnen laten zien en dat geeft de mensen vrijheid om erover te fantaseren.’ Hij wilde graag de grenzen verkennen van wat mogelijk is.
Tijdens het interview worden die grenzen een paar keer duidelijk getrokken, bijvoorbeeld bij de kwestie over de NSA, het verzamelen van data, en de rol daarin van de AIVD zelf en de MIVD, de militaire inlichtingendienst. Minister Plasterk moest zich eerder dit jaar in de Tweede Kamer verantwoorden over het feit dat niet de NSA, maar de Nederlandse geheime diensten gegevens uit 1,8 miljoen telefoongesprekken verzamelden. Plasterk had in een interview met Nieuwsuur gezegd dat de Amerikanen dat deden. Uiteindelijk mondde de zaak uit in een Kamerdebat en een motie van wantrouwen over de kwestie, die Plasterk ternauwernood overleefde nadat hij diep door het stof ging.
Oevering en Rouw willen hier niet meer over kwijt dan dat het een zaak is die politiek is afgehandeld. Oevering: ‘Waar het uiteindelijk om ging, is dat de Kamer hier een uitspraak heeft gedaan en heeft gezegd: het is niet fraai wat er is gebeurd, maar we spreken het vertrouwen in de minister uit. Dat is dan de politieke werkelijkheid waar we mee te maken hebben.’ Op dit gebied is de AIVD niet anders dan andere ambtelijke organisaties die zich niet snel zullen uitpreken over zaken waar de politiek over heeft geoordeeld.
Welke criteria hanteert u bij het wel of niet naar buiten brengen van informatie?
Han Rouw: ‘Dat zijn er drie. De belangrijkste is dat we onze bronnen niet in gevaar zullen brengen. Alles draait hier om informatie, dat is het materiaal waarmee we werken. Het is bij de gratie van onze bronnen dat we ons werk kunnen doen, en het zit in de vezels van onze mensen om die bronnen te beschermen. Dat gaat boven alles, zelfs boven de veiligheid van onze eigen mensen. Daarnaast zullen we nooit iets vertellen over onze modus operandi en we laten ons ook niet uit over ons kennisniveau. Als je vertelt wat je weet, valt daaruit ook af te leiden wat je niet weet. We zijn geen organisatie die alles naar buiten kan gooien.’
Oevering: ‘Wat dat betreft was mijn voorgaande baan als woordvoerder van het Nederlands Forensisch Instituut wel wat makkelijker. Daar kon je vertellen over bloed, botten sperma en dna. Toen ik aan collega’s en vrienden vertelde dat ik voor de AIVD als woordvoerder ging werken, was een veelgemaakte opmerking: “Lekker rustig baantje zal dat zijn”.’
Zou het eigenlijk eenvoudiger zijn als de AIVD niet voor openheid kiest, mensen begrijpen het goed dat een geheime dienst geheim doet?
Oevering: ‘Nee, dat is geen optie. De maatschappij vraagt om meer openheid, met die publieke druk hebben wij als dienst ook te maken, bijvoorbeeld via de politiek. Zoals het hoofd van deze dienst in het jaarverslag verwoordde: we zijn geheim, maar niet geheimzinnig. Daarnaast is het ook voor ons handelen van belang dat mensen weten wat we wel en niet doen. Neem het feit dat we mensen binnen vijf jaar moeten notificeren dat ze bijvoorbeeld zijn afgeluisterd, of de zogenoemde inzageverzoeken bestuurlijke aangelegenheden; dat alles vraagt actieve communicatie. Daarnaast bestaan er simpelweg veel mythes en misverstanden over de AIVD.’
Welke zijn dat?
Oevering: ‘Mensen denken soms echt dat er hier een soort James Bond-achtige types rondlopen met een license to kill. Nou, toen ik hier vorig jaar september ging werken, was het me al direct duidelijk: helaas, de mannen lijken niet op James Bond, en niemand heeft een license to kill. Maar goed, het is van belang dat we als AIVD ook verantwoording afleggen naar de Nederlandse maatschappij. Dat is ook diverse keren aangegeven, onder meer door de CTIVD, de commissie die toezicht op ons houdt en wordt geleid door Harm Brouwer. Die heeft gesteld dat we actiever moeten onderzoeken of staatsgeheimen nog wel dat etiket moeten dragen en dat het maatschappelijke belang is gediend bij een zo groot mogelijke transparantie over het derubriceren van staatsgeheime informatie.’
Wat betekent deze openheid eigenlijk voor de functie communicatie? Heeft u er medewerkers bij gekregen, is de afdeling gegroeid?
Han Rouw: ‘Daar geven we geen antwoord op. We praten niet over hoe afdelingen van de AIVD zijn georganiseerd. De afdeling communicatie is zo toegerust dat we de organisatiedoelen kunnen dienen.’
Is het niet lastig dat u beperkt wordt in het geven van informatie. Stel er zijn aanslagen voorkomen, dat zouden communicatiemensen toch graag willen uitventen?
Oevering: ‘Misschien, maar dat is niet wat we doen. Communicatie is dienend en instrumenteel aan de doelstellingen van de organisatie. Dat betekent dat we niet kunnen praten over dat soort successen. We zijn geen Unilever.’
Toch horen we politici wel zeggen: ‘Je zou eens moeten weten wat er allemaal voorkomen is…’ Hoe lastig is dat?
Oevering: ‘Ja dat wringt, maar aan de andere kant: je weet dat je er nu eenmaal niets over kan zeggen. Zo werken we hier, dat hoort bij ons professionele gedrag. De 1.500 mensen die hier werkzaam zijn, vertellen in hun omgeving niet dat ze voor de AIVD werken. Onze taak is waar we van zijn. En dat gaat over bijzonder serieuze zaken, dit is de echte wereld. Ik heb ook enorm respect voor de mensen hier, want het is een keuze met vergaande consequenties. Je kunt niets delen met mensen in je privé-leven. Dat is een opoffering. De dienstbaarheid aan de samenleving loopt als een rode draad door de organisatie heen.’
Wat weet u als communicatieprofessional van het werk van de AIVD, wat is uw informatiepositie?
Rouw: ‘We werken op de basis van need to know. We krijgen de informatie die we nodig hebben om ons werk te doen, maar weten tegelijkertijd niet alles. Het is aan onze professionaliteit om daarmee om te gaan en te zorgen dat je genoeg weet.’
Heeft de zaak van de NSA en Snowden de druk op uw organisatie tot meer openheid vergroot?
Oevering: ‘Nee, de interesse in de mogelijkheden en onmogelijkheden van onze organisatie is er altijd wel geweest.’
Maar u heeft niet meer uit te leggen?
Oevering: ‘Ja, maar dat is niet per definitie slecht. We moeten vaker antwoord geven, in die zin is het een extra impuls geweest, een katalysator. Maar de kaders van wat we wel of niet vertellen blijven dezelfde.’
Hoe lastig is het om de organisatie mee te krijgen naar meer openheid.
Oevering: ‘Vanuit onze professionaliteit kunnen we laten zien aan de organisatie dat die openheid ook tot successen kan leiden, zelfs als de boodschap niet positief is. De kwestie met de Oeigoerse tolken, een islamitische minderheid uit het westen van China, is daar een goed voorbeeld van. We hadden daar als dienst een ambtsbericht over uitgebracht, waarna ze op non-actief zijn gesteld. Dat bericht klopte echter niet, bleek achteraf. Daar hebben we besloten om mee naar buiten te gaan, en dat heeft goed uitgepakt.’
Uw jaarverslag was de aanleiding voor het Twitter-spreekuur. Hoe belangrijk is de jaarlijkse verantwoording in uw communicatiebeleid?
Oevering: ‘Er zijn meer momenten in het jaar dat we naar buiten treden, we geven meer publicaties uit. Maar het jaarverslag is een belangrijk verantwoordingmoment, waarin we terugkijken op ons werk. Daar zou overigens niet iets nieuws in moeten staan, anders zouden we ons werk niet goed hebben gedaan.’
Toch heeft u er dit jaar twee zaken uitgelicht die in het nieuws zijn gekomen.
Oevering: ‘Inderdaad, dit keer hebben we het iets anders aangepakt en daar hebben we ook goed over nagedacht. We hebben twee thema’s naar voren gebracht, het feit dat we het doelwit zijn van cyberspionage en digitale aanvallen. En we hebben aandacht gevraagd voor de groeiende dreiging afkomstig van Nederlandse jihadisten en gemeld dat er twee zelfmoordaanslagen zijn gepleegd, in Syrië en Irak. Dat raakt ook de veiligheid in Nederland uiteindelijk.’
Dat laatste was nog niet eerder in het nieuws geweest. Waarom meldde u het bij het uitkomen van het jaarverslag?
‘Omdat we dit onderwerp belangrijk vonden en we om een boodschap wilden meegeven in ons jaarverslag.’ ‘Omdat deze voorbeelden illustreren dat de dreiging waar we al langer voor waarschuwen reëel is.’
Maar hoe zat het precies? Blijkbaar wist u al eerder dat er twee zelfmoordaanslagen waren gepleegd. Hoe lang heeft u dat nieuws opgehouden?
Oevering: ‘Daar geef ik geen antwoord op. We kunnen niet altijd direct met informatie naar buiten treden omdat we mensen die de inlichtingen vergaren niet in gevaar kunnen brengen.’
Was u wel tevreden dat de media het zo uitgebreid oppikten.
‘Of iets in de media is besproken is geen graadmeter voor succes. Belangrijk is dat er aandacht is voor een serieus onderwerp dat we voor het voetlicht hebben willen brengen. Nogmaals, we werken hier instrumenteel, en niet om aardig gevonden te worden of het goed in de media te doen. We zullen nooit de sympathieprijs winnen.’
Dit artikel verschijnt eveneens in Communicatie juni 2014, dat op 6 juni verschijnt.
FOTO: DUCO DE VRIES